TOEDIENING VAN ANTIBIOTICA

Een antibioticum wordt in de eerste plaats gekozen in functie van het type infectie, de verwachte kiem en
het lokale resistentiepatroon (empirische therapie) of, indien de kiem reeds geïsoleerd werd, zo gericht mogelijk volgens het antibiogram.

Na een snelle afname van de nodige culturen moet de behandeling onmiddellijk gestart worden.
We willen met de empirisch gestarte behandeling zo snel mogelijk een zo adequaat mogelijke dekking bereiken. Bij ernstige infecties stijgt de mortaliteit met elk uur uitstel.
Voor sommige antibiotica worden in functie van het type infectie verschillende doseringen aangegeven.

Het is de verantwoordelijkheid van de behandelende artsen om, na isolatie van de kiem, de behandeling
zo snel mogelijk naar het nauwste spectrum terug te schroeven (de-escalatie). Onze voorkeursbehandeling per type kiem is daarom ook weergegeven, weliswaar steeds onder voorbehoud van bewezen gevoeligheid op het antibiogram.
Houd rekening met mogelijke resistentie indien de patiënt de voorbije 3 tot 6 maanden al met antibiotica behandeld werd. Dit zou daarom steeds in de verwijs­ en in de ontslagbrief moeten vermeld worden.

Verder wordt rekening gehouden met nevenwerkingen, toxiciteit, allergieën, kostprijs en biologische beschikbaarheid.

Ten slotte is ook de wijze van toediening belangrijk. Farmacokinetische (PK) en farmacodynamische (PD) factoren hebben immers ook een invloed op het uiteindelijke resultaat. Voor concentratie­ afhankelijke antibiotica is het belangrijk om een zo hoog mogelijke piekspiegel te bereiken; dit geldt bv. voor aminoglycosiden en fluoroquinolones. Voor tijdsafhankelijke antibiotica moet men trachten om de plasma ­(of weefsel) spiegel zo lang mogelijk voldoende hoog boven de minimale inhibitorische concentratie (MIC) te houden. Dit geldt voor de ß-lactam antibiotica (penicillines, cefalosporines en carbapenems) en vancomycine.

Deze strategie kan ook het ontstaan van resistente stammen afremmen. Er zijn heel wat dierexperimentele studies om deze strategie te ondersteunen, een beperkt aantal klinische studies, maar nog weinig gerandomiseerde studies bij patiënten.
Meropenem, piperacilline/tazobactam, cefepim en penicilline zouden theoretisch best in continu infuus gegeven
worden maar omdat de stabiliteit van de opgeloste producten niet over 24 uur gegarandeerd is, worden ze toegediend in een infuus over 3 uur voor meropenem en piptazo, over 8 uur voor cefepim en over 12 uur voor penicilline (‘extended infusion’ of verlengd infuus).

Temocilline, ceftazidim en vancomycine mogen wel in een continu infuus over 24 uur worden toegediend (onmiddellijk na de ladingsdosis).

Bij patiënten die perorale (of enterale) voeding of andere medicatie nemen en die geen medische problemen
hebben die de orale absorptie kunnen reduceren (bv. ernstig braken, ernstige diarree, ileus) kunnen bepaalde anti-infectieuze middelen perfect peroraal toegediend worden. Voor de patiënt betekent dit een groter comfort en minder risico op complicaties, voor de verpleegkundige minder werkbelasting en voor het ziekenhuis een aanzienlijke besparing.

Anti-infectieuze middelen die preferentieel peroraal toegediend worden (of zeer snel kunnen omgezet worden van intraveneuze naar perorale toediening) zijn: levofloxacine, moxifloxacine, clarithromycine, co­ trimoxazol, clindamycine, metronidazol, linezolid en fluconazol.
Ook voor antibiotica waarvan de biologische beschikbaarheid maar 70 à 80 % is, verdient het aanbeveling om,
mits een kleine dosisaanpassing, snel naar perorale toediening over te gaan. 
Dit geldt bv. voor:
Ciprofloxacine 2x 400 mg iv naar ciprofloxacine 2x 500 mg po

Rekening houdend met deze PK/ PD factoren worden onderstaande uniforme toedieningswijzen weerhouden (standaarddosering voor volwassenen met normale nierfunctie; waar een andere dosering vereist is, wordt dit bij de indicatie aangegeven).